Het gelijkheidsdenken is een vreemd fenomeen: parlementaire voorvechters lijken zich welhaast als martelaar te willen geven voor het gelijkheidsbeginsel. Ook de man van de straat lijkt van mening te zijn dat iedereen gelijke rechten moet hebben. Maar wie herkent zich in de beschuldigende stilte van enige zelfreflectie niet in pork Napoleon’s ‘all animals are equal but some animals are more equal than others’?
Christenen hebben de naam behoorlijk op de conservatieve rem te trappen van de gelijkheidsvooruitgang. Dat is merkwaardig, want al in de vroeg christelijke kerk vormde gelijkheid juist één van de opvallende kenmerken waardoor het christendom een bijzondere, opvallende positie innam binnen de samenleving. Van de eerste christenen na de uitstorting van de Heilige Geest wordt getuigd: ‘en de menigte van hen die geloofden, was één van harte en één van ziel; en niemand zei dat iets van wat hij bezat, van hemzelf was, maar alles hadden zij gemeenschappelijk’ (Handelingen 4:32).
Over gelijkheid gesproken!
Maatschappelijke-, en culturele scheidingen werden door de komst van de Heilige Geest radicaal ondersteboven gegooid:
Jongeren - die in die tijd tot hun dertigste eigenlijk niets te zeggen hadden, maar slechts mochten luisteren - ontvingen de Heilige Geest en sámen met ouderen begonnen zij te profeteren (Hand. 2:17). Ouderen en jongeren: in het werk van Gods Geest gelijkgeschakeld!
Vrouwen en meisjes die overwegend ook niet meer dan de luisterhouding hadden aan te nemen, begonnen ook te profeteren (Hand. 2:17). God sprak via Petrus’ Pinksterpreek niet alleen over dienaren, maar zonder misverstand over dienaren èn dienaressen. Beide sexen zouden gaan profeteren (Hand. 2:18).
Slaven, slavinnen en hun meesters – hoe heel anders waren die verhoudingen in termen van bezit als nu van werknemer en werkgever – maakten plotseling deel uit van één gemeente, één samenlevingsverband. In het lichaam van Christus beiden van gelijke waarde! In het rijk van Christus is men gelijk aan elkaar. Gelijk in zonden; gelijk in vergeving van zonden; gelijk in leven vanuit de trouwe Vaderhand.
Over revolutie gesproken!
‘(…) u bent allen kinderen van God door het geloof in Christus Jezus. Want u allen die in Christus gedoopt bent, hebt zich met Christus bekleed. Daarbij is het niet van belang dat men Jood is of Griek; daarbij is het niet van belang dat men slaaf is of vrije; daarbij is het niet van belang dat men man is of vrouw; want allen bent u één in Christus Jezus’ (Gal. 3:26-28).
Is elk onderscheid dan weggevallen?
Dat zij verre!
Zolang het rijk van Christus nog niet ten volle is doorgebroken, is er in het rijk van de wereld nog steeds ongelijkheid. Een christen heeft nog steeds te gehoorzamen. Neem de overheid (Rom. 13:1). Of denk aan Paulus die er over schrijft dat slaven hun heer hebben te gehoorzamen en dat kinderen hun ouders behoren lief te hebben. Ook binnen de nieuwtestamentisch kerk zijn er machtigen en gewone burgers, rijke en arme mensen (verwijzen naar Spr. 22:2; Mark. 14:2). Zo is het in het rijk van de wereld: daar gelden (legitieme) gezagsverhoudingen.
Er is onderscheid tussen het rijk van de wereld en het rijk van Christus.
Het christelijk gelijkheidsbeginsel is één van de uitgangspunten voor het christelijk omgaan met elkaar: ‘Zo roep ik, de gevangene in de Heere, u op tot een wandel die de roeping waarmee u geroepen bent, waardig is, in alle nederigheid en zachtmoedigheid, met geduld, door elkaar in liefde te verdragen en u te beijveren om de eenheid van de Geest te bewaren door de band van de vrede: één lichaam en één Geest, zoals u ook geroepen bent tot één hoop van uw roeping, één Heere, één geloof, één doop, één God en Vader van allen, Die boven allen en door allen en in u allen is.’(Ef. 4:1-6).
‘Dit zal onze trots en troost zijn dat wij weten dat in het Rijk van Christus geen ongelijkheid is. Wij zullen daarom in deze christelijke hoop vrijwillig heengaan en doen wat we hebben te doen. Zo kan een ieder in zijn positie vroom en vrolijk zijn. Alles zal met vreugde afgaan wanneer een christen van harte kan zeggen: wat zal ik omwille van mijn stand mopperen? Is mijn stand goed en voortreffelijk of juist gering en moeitevol? Is er geen vorstenstand dan is er toch de christenstand. Wat wil ik dan nog meer hebben of begeren?’
Stelling 5
Het excellente, inspirerende voorbeeld voor het ware gelijkheidsbeginsel is te vinden in de nieuwtestamentische kerk.